NL: afmonsteren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
afgemonsterd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik monster af jij monstert af hij monstert af wij monsteren af jullie monsteren af zij monsteren af
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik afmonster dat jij afmonstert dat hij afmonstert dat wij afmonsteren dat jullie afmonsteren dat zij afmonsteren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb afgemonsterd jij hebt afgemonsterd hij heeft afgemonsterd wij hebben afgemonsterd jullie hebben afgemonsterd zij hebben afgemonsterd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik monsterde af jij monsterde af hij monsterde af wij monsterden af jullie monsterden af zij monsterden af
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik afmonsterde dat jij afmonsterde dat hij afmonsterde dat wij afmonsterden dat jullie afmonsterden dat zij afmonsterden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had afgemonsterd jij had afgemonsterd hij had afgemonsterd wij hadden afgemonsterd jullie hadden afgemonsterd zij hadden afgemonsterd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal afmonsteren jij zult afmonsteren hij zal afmonsteren wij zullen afmonsteren jullie zullen afmonsteren zij zullen afmonsteren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal afgemonsterd hebben jij zult afgemonsterd hebben hij zal afgemonsterd hebben wij zullen afgemonsterd hebben jullie zullen afgemonsterd hebben zij zullen afgemonsterd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou afmonsteren jij zou afmonsteren hij zou afmonsteren wij zouden afmonsteren jullie zouden afmonsteren zij zouden afmonsteren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou afgemonsterd hebben jij zou afgemonsterd hebben hij zou afgemonsterd hebben wij zouden afgemonsterd hebben jullie zouden afgemonsterd hebben zij zouden afgemonsterd hebben
|
Gebiedende wijs |
monster af
|
Aanvoegende wijs |
afmonstere |