Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: afmaken

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
afgemaakt

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik maak af
jij maakt af
hij maakt af
wij maken af
jullie maken af
zij maken af

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik afmaak
dat jij afmaakt
dat hij afmaakt
dat wij afmaken
dat jullie afmaken
dat zij afmaken

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb afgemaakt
jij hebt afgemaakt
hij heeft afgemaakt
wij hebben afgemaakt
jullie hebben afgemaakt
zij hebben afgemaakt

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik maakte af
jij maakte af
hij maakte af
wij maakten af
jullie maakten af
zij maakten af

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik afmaakte
dat jij afmaakte
dat hij afmaakte
dat wij afmaakten
dat jullie afmaakten
dat zij afmaakten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had afgemaakt
jij had afgemaakt
hij had afgemaakt
wij hadden afgemaakt
jullie hadden afgemaakt
zij hadden afgemaakt

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal afmaken
jij zult afmaken
hij zal afmaken
wij zullen afmaken
jullie zullen afmaken
zij zullen afmaken

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal afgemaakt hebben
jij zult afgemaakt hebben
hij zal afgemaakt hebben
wij zullen afgemaakt hebben
jullie zullen afgemaakt hebben
zij zullen afgemaakt hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou afmaken
jij zou afmaken
hij zou afmaken
wij zouden afmaken
jullie zouden afmaken
zij zouden afmaken

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou afgemaakt hebben
jij zou afgemaakt hebben
hij zou afgemaakt hebben
wij zouden afgemaakt hebben
jullie zouden afgemaakt hebben
zij zouden afgemaakt hebben

Gebiedende wijs
maak af

Aanvoegende wijs
afmake

Voorbeelden

  1. Maak af wat je begonnen bent.
    Gotta finish what you started.
  2. Maak af wat nodig is, dan...
    Finish what you 're doing, so...
  3. Ik maak af wat ik begon.
    I 'm gonna finish what I 've started.
  4. Maak af wat je begonnen bent!
    Finish what you start!
  5. Maak af wat je begonnen bent.
    Finish what you started
  6. Ik maak af waaraan ik begonnen ben.
    I 'm finishing what I started.
  7. Ik maak af wat ik begonnen ben.
    I aim to finish what I started.
  8. Ik maak af wat ik ben begonnen.
    I can finish what I started.
  9. Maak af waar je aan begonnen bent.
    Finish the job you started.
  10. Ik maak af wat we zijn begonnen.
    I will finish what we started.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden