NL: afloeren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
afgeloerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik loer af jij loert af hij loert af wij loeren af jullie loeren af zij loeren af
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik afloer dat jij afloert dat hij afloert dat wij afloeren dat jullie afloeren dat zij afloeren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb afgeloerd jij hebt afgeloerd hij heeft afgeloerd wij hebben afgeloerd jullie hebben afgeloerd zij hebben afgeloerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik loerde af jij loerde af hij loerde af wij loerden af jullie loerden af zij loerden af
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik afloerde dat jij afloerde dat hij afloerde dat wij afloerden dat jullie afloerden dat zij afloerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had afgeloerd jij had afgeloerd hij had afgeloerd wij hadden afgeloerd jullie hadden afgeloerd zij hadden afgeloerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal afloeren jij zult afloeren hij zal afloeren wij zullen afloeren jullie zullen afloeren zij zullen afloeren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal afgeloerd hebben jij zult afgeloerd hebben hij zal afgeloerd hebben wij zullen afgeloerd hebben jullie zullen afgeloerd hebben zij zullen afgeloerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou afloeren jij zou afloeren hij zou afloeren wij zouden afloeren jullie zouden afloeren zij zouden afloeren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou afgeloerd hebben jij zou afgeloerd hebben hij zou afgeloerd hebben wij zouden afgeloerd hebben jullie zouden afgeloerd hebben zij zouden afgeloerd hebben
|
Gebiedende wijs |
loer af
|
Aanvoegende wijs |
afloere |