NL: aflaten U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
afgelaten
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik laat af jij laat af hij laat af wij laten af jullie laten af zij laten af
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik aflaat dat jij aflaat dat hij aflaat dat wij aflaten dat jullie aflaten dat zij aflaten
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb afgelaten jij hebt afgelaten hij heeft afgelaten wij hebben afgelaten jullie hebben afgelaten zij hebben afgelaten
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik liet af jij liet af hij liet af wij lieten af jullie lieten af zij lieten af
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik afliet dat jij afliet dat hij afliet dat wij aflieten dat jullie aflieten dat zij aflieten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had afgelaten jij had afgelaten hij had afgelaten wij hadden afgelaten jullie hadden afgelaten zij hadden afgelaten
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal aflaten jij zult aflaten hij zal aflaten wij zullen aflaten jullie zullen aflaten zij zullen aflaten
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal afgelaten hebben jij zult afgelaten hebben hij zal afgelaten hebben wij zullen afgelaten hebben jullie zullen afgelaten hebben zij zullen afgelaten hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou aflaten jij zou aflaten hij zou aflaten wij zouden aflaten jullie zouden aflaten zij zouden aflaten
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou afgelaten hebben jij zou afgelaten hebben hij zou afgelaten hebben wij zouden afgelaten hebben jullie zouden afgelaten hebben zij zouden afgelaten hebben
|
Gebiedende wijs |
laat af
|
Aanvoegende wijs |
aflate |