Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: afkoelen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
afgekoeld

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik koel af
jij koelt af
hij koelt af
wij koelen af
jullie koelen af
zij koelen af

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik afkoel
dat jij afkoelt
dat hij afkoelt
dat wij afkoelen
dat jullie afkoelen
dat zij afkoelen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb afgekoeld
jij hebt afgekoeld
hij heeft afgekoeld
wij hebben afgekoeld
jullie hebben afgekoeld
zij hebben afgekoeld

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik koelde af
jij koelde af
hij koelde af
wij koelden af
jullie koelden af
zij koelden af

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik afkoelde
dat jij afkoelde
dat hij afkoelde
dat wij afkoelden
dat jullie afkoelden
dat zij afkoelden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had afgekoeld
jij had afgekoeld
hij had afgekoeld
wij hadden afgekoeld
jullie hadden afgekoeld
zij hadden afgekoeld

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal afkoelen
jij zult afkoelen
hij zal afkoelen
wij zullen afkoelen
jullie zullen afkoelen
zij zullen afkoelen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal afgekoeld hebben
jij zult afgekoeld hebben
hij zal afgekoeld hebben
wij zullen afgekoeld hebben
jullie zullen afgekoeld hebben
zij zullen afgekoeld hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou afkoelen
jij zou afkoelen
hij zou afkoelen
wij zouden afkoelen
jullie zouden afkoelen
zij zouden afkoelen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou afgekoeld hebben
jij zou afgekoeld hebben
hij zou afgekoeld hebben
wij zouden afgekoeld hebben
jullie zouden afgekoeld hebben
zij zouden afgekoeld hebben

Gebiedende wijs
koel af

Aanvoegende wijs
afkoele

Voorbeelden

  1. Neem je tijd, koel af, en denk erover na.
    Take your time, cool down, and just think it over.
  2. Hey, broers, afkoelen.
    Hey, brothers, cool it.
  3. Frank, afkoelen, man!
    Frank, cool it, man!
  4. Laat hem afkoelen.
    Let him cool down.
  5. Hij moet afkoelen.
    It needs to cool down.
  6. Hij moet afkoelen.
    We gotta cool him down!
  7. Jij moet afkoelen.
    You should cool down.
  8. Bentley moest afkoelen.
    I had to cool Bentley down.
  9. Laten we even afkoelen.
    Let 's just chill.
  10. Ik moest even afkoelen.
    I needed cooling down.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden