NL: afkeuren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
afgekeurd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik keur af jij keurt af hij keurt af wij keuren af jullie keuren af zij keuren af
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik afkeur dat jij afkeurt dat hij afkeurt dat wij afkeuren dat jullie afkeuren dat zij afkeuren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb afgekeurd jij hebt afgekeurd hij heeft afgekeurd wij hebben afgekeurd jullie hebben afgekeurd zij hebben afgekeurd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik keurde af jij keurde af hij keurde af wij keurden af jullie keurden af zij keurden af
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik afkeurde dat jij afkeurde dat hij afkeurde dat wij afkeurden dat jullie afkeurden dat zij afkeurden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had afgekeurd jij had afgekeurd hij had afgekeurd wij hadden afgekeurd jullie hadden afgekeurd zij hadden afgekeurd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal afkeuren jij zult afkeuren hij zal afkeuren wij zullen afkeuren jullie zullen afkeuren zij zullen afkeuren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal afgekeurd hebben jij zult afgekeurd hebben hij zal afgekeurd hebben wij zullen afgekeurd hebben jullie zullen afgekeurd hebben zij zullen afgekeurd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou afkeuren jij zou afkeuren hij zou afkeuren wij zouden afkeuren jullie zouden afkeuren zij zouden afkeuren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou afgekeurd hebben jij zou afgekeurd hebben hij zou afgekeurd hebben wij zouden afgekeurd hebben jullie zouden afgekeurd hebben zij zouden afgekeurd hebben
|
Gebiedende wijs |
keur af
|
Aanvoegende wijs |
afkeure |