Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: afkeren

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
afgekeerd

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik keer af
jij keert af
hij keert af
wij keren af
jullie keren af
zij keren af

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik afkeer
dat jij afkeert
dat hij afkeert
dat wij afkeren
dat jullie afkeren
dat zij afkeren

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb afgekeerd
jij hebt afgekeerd
hij heeft afgekeerd
wij hebben afgekeerd
jullie hebben afgekeerd
zij hebben afgekeerd

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik keerde af
jij keerde af
hij keerde af
wij keerden af
jullie keerden af
zij keerden af

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik afkeerde
dat jij afkeerde
dat hij afkeerde
dat wij afkeerden
dat jullie afkeerden
dat zij afkeerden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had afgekeerd
jij had afgekeerd
hij had afgekeerd
wij hadden afgekeerd
jullie hadden afgekeerd
zij hadden afgekeerd

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal afkeren
jij zult afkeren
hij zal afkeren
wij zullen afkeren
jullie zullen afkeren
zij zullen afkeren

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal afgekeerd hebben
jij zult afgekeerd hebben
hij zal afgekeerd hebben
wij zullen afgekeerd hebben
jullie zullen afgekeerd hebben
zij zullen afgekeerd hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou afkeren
jij zou afkeren
hij zou afkeren
wij zouden afkeren
jullie zouden afkeren
zij zouden afkeren

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou afgekeerd hebben
jij zou afgekeerd hebben
hij zou afgekeerd hebben
wij zouden afgekeerd hebben
jullie zouden afgekeerd hebben
zij zouden afgekeerd hebben

Gebiedende wijs
keer af

Aanvoegende wijs
afkere

Voorbeelden

  1. Speel het nog een keer af.
    Play that one more time.
  2. We spreken een andere keer af.
    We 'll just get together another time.
  3. Ik maak hem twee keer af.
    I 'm gonna kill Ray-Ray twice.
  4. Speel het nog tien keer af.
    Play it 10 more times.
  5. Spreken we een andere keer af?
    You 'll give me a rain check?
  6. Ik wacht geen derde keer af.
    I 'm not waiting for a third.
  7. Schiet elk kanon één keer af.
    Fire once from each cannon!
  8. We maken dit nog wel een keer af.
    We can finish this up some other time.
  9. Ik wees je al een twintigtal keer af.
    And I 've turned you down 20-ish times.
  10. Het gaat vier keer af en dan stopt ie.
    Play it four times and it stops.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden