Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: afhelpen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
afgeholpen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik help af
jij helpt af
hij helpt af
wij helpen af
jullie helpen af
zij helpen af

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik afhelp
dat jij afhelpt
dat hij afhelpt
dat wij afhelpen
dat jullie afhelpen
dat zij afhelpen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb afgeholpen
jij hebt afgeholpen
hij heeft afgeholpen
wij hebben afgeholpen
jullie hebben afgeholpen
zij hebben afgeholpen

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik hielp af
jij hielp af
hij hielp af
wij hielpen af
jullie hielpen af
zij hielpen af

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik afhielp
dat jij afhielp
dat hij afhielp
dat wij afhielpen
dat jullie afhielpen
dat zij afhielpen

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had afgeholpen
jij had afgeholpen
hij had afgeholpen
wij hadden afgeholpen
jullie hadden afgeholpen
zij hadden afgeholpen

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal afhelpen
jij zult afhelpen
hij zal afhelpen
wij zullen afhelpen
jullie zullen afhelpen
zij zullen afhelpen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal afgeholpen hebben
jij zult afgeholpen hebben
hij zal afgeholpen hebben
wij zullen afgeholpen hebben
jullie zullen afgeholpen hebben
zij zullen afgeholpen hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou afhelpen
jij zou afhelpen
hij zou afhelpen
wij zouden afhelpen
jullie zouden afhelpen
zij zouden afhelpen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou afgeholpen hebben
jij zou afgeholpen hebben
hij zou afgeholpen hebben
wij zouden afgeholpen hebben
jullie zouden afgeholpen hebben
zij zouden afgeholpen hebben

Gebiedende wijs
help af

Aanvoegende wijs
afhelpe

Voorbeelden

  1. Ik wilde je ervan afhelpen.
    I was trying to get you out of it.
  2. Kan niemand me van dat machinegeweer afhelpen?
    Can anybody get rid of that machine gun for me?
  3. Ik wil je van je geldzorgen afhelpen.
    I know you have money problems.
  4. Hij komt ons van onze koudwatervrees afhelpen.
    Here to help us with our cold feet.
  5. Laat me je dan van dat idee afhelpen.
    Then allow me to disabuse you of that notion.
  6. Ik denk dat hij je van je angst wil afhelpen.
    I think he 's trying to help you get over being scared.
  7. We moeten je van die baan afhelpen en je snel een suikeroom bezorgen.
    We need to rid of that job and get you a sugar daddy soon.
  8. Hij houdt 18 mensen onder schot, en wil ons van 18 miljoen dollar afhelpen.
    He 's got guns on 18 people, holding us up for 18 million bucks.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden