Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: afhangen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
afgehangen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik hang af
jij hangt af
hij hangt af
wij hangen af
jullie hangen af
zij hangen af

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik afhang
dat jij afhangt
dat hij afhangt
dat wij afhangen
dat jullie afhangen
dat zij afhangen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb afgehangen
jij hebt afgehangen
hij heeft afgehangen
wij hebben afgehangen
jullie hebben afgehangen
zij hebben afgehangen

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik hing af
jij hing af
hij hing af
wij hingen af
jullie hingen af
zij hingen af

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik afhing
dat jij afhing
dat hij afhing
dat wij afhingen
dat jullie afhingen
dat zij afhingen

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had afgehangen
jij had afgehangen
hij had afgehangen
wij hadden afgehangen
jullie hadden afgehangen
zij hadden afgehangen

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal afhangen
jij zult afhangen
hij zal afhangen
wij zullen afhangen
jullie zullen afhangen
zij zullen afhangen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal afgehangen hebben
jij zult afgehangen hebben
hij zal afgehangen hebben
wij zullen afgehangen hebben
jullie zullen afgehangen hebben
zij zullen afgehangen hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou afhangen
jij zou afhangen
hij zou afhangen
wij zouden afhangen
jullie zouden afhangen
zij zouden afhangen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou afgehangen hebben
jij zou afgehangen hebben
hij zou afgehangen hebben
wij zouden afgehangen hebben
jullie zouden afgehangen hebben
zij zouden afgehangen hebben

Gebiedende wijs
hang af

Aanvoegende wijs
afhange

Voorbeelden

  1. Dat hang af van Kragen.
    Depends on Kragen 's schedule.
  2. Dat zal afhangen.
    That will depend.
  3. Uw toekomst kan ervan afhangen.
    Your future may depend on it.
  4. Je leven kan ervan afhangen.
    Your lives may depend on it.
  5. Dus je zult van subsidies afhangen.
    Gotta rely on federal price supports.
  6. Het zal afhangen van de voorwaarden.
    It will depend on the terms of the surrender.
  7. Dat zal afhangen van uw antwoord.
    That will depend on your answer.
  8. Het zal afhangen van haar conditie.
    It would depend on the condition.
  9. Hoelang het duurt zal ervan afhangen.
    How long this goes depends on well we do on the stand.
  10. Het zou van het spel afhangen.
    It would depend on the play.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden