Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: afhandelen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
afgehandeld

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik handel af
jij handelt af
hij handelt af
wij handelen af
jullie handelen af
zij handelen af

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik afhandel
dat jij afhandelt
dat hij afhandelt
dat wij afhandelen
dat jullie afhandelen
dat zij afhandelen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb afgehandeld
jij hebt afgehandeld
hij heeft afgehandeld
wij hebben afgehandeld
jullie hebben afgehandeld
zij hebben afgehandeld

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik handelde af
jij handelde af
hij handelde af
wij handelden af
jullie handelden af
zij handelden af

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik afhandelde
dat jij afhandelde
dat hij afhandelde
dat wij afhandelden
dat jullie afhandelden
dat zij afhandelden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had afgehandeld
jij had afgehandeld
hij had afgehandeld
wij hadden afgehandeld
jullie hadden afgehandeld
zij hadden afgehandeld

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal afhandelen
jij zult afhandelen
hij zal afhandelen
wij zullen afhandelen
jullie zullen afhandelen
zij zullen afhandelen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal afgehandeld hebben
jij zult afgehandeld hebben
hij zal afgehandeld hebben
wij zullen afgehandeld hebben
jullie zullen afgehandeld hebben
zij zullen afgehandeld hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou afhandelen
jij zou afhandelen
hij zou afhandelen
wij zouden afhandelen
jullie zouden afhandelen
zij zouden afhandelen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou afgehandeld hebben
jij zou afgehandeld hebben
hij zou afgehandeld hebben
wij zouden afgehandeld hebben
jullie zouden afgehandeld hebben
zij zouden afgehandeld hebben

Gebiedende wijs
handel af

Aanvoegende wijs
afhandele

Voorbeelden

  1. Ik handel af met de droids.
    I 'll handle the droids.
  2. Deze man neemt je handel af.
    This man takes away your trade.
  3. Murphy, handel af met die zombie!
    Murphy, take care of that zombie!
  4. Geen zorgen, Ik handel af met de heren in blauw.
    Don 't worry, I 'll deal with the boys in blue.
  5. Zaken afhandelen.
    Takin' care of business.
  6. Wat kon afhandelen?
    Put what back together?
  7. En meldingen afhandelen?
    And still answer the calls?
  8. De rest afhandelen.
    Dealing with what remains.
  9. Even dit afhandelen.
    Let me handle this.
  10. Even wat afhandelen.
    Taking care of business.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden