Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: afhaken

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
afgehaakt

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik haak af
jij haakt af
hij haakt af
wij haken af
jullie haken af
zij haken af

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik afhaak
dat jij afhaakt
dat hij afhaakt
dat wij afhaken
dat jullie afhaken
dat zij afhaken

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb afgehaakt
jij hebt afgehaakt
hij heeft afgehaakt
wij hebben afgehaakt
jullie hebben afgehaakt
zij hebben afgehaakt

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik haakte af
jij haakte af
hij haakte af
wij haakten af
jullie haakten af
zij haakten af

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik afhaakte
dat jij afhaakte
dat hij afhaakte
dat wij afhaakten
dat jullie afhaakten
dat zij afhaakten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had afgehaakt
jij had afgehaakt
hij had afgehaakt
wij hadden afgehaakt
jullie hadden afgehaakt
zij hadden afgehaakt

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal afhaken
jij zult afhaken
hij zal afhaken
wij zullen afhaken
jullie zullen afhaken
zij zullen afhaken

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal afgehaakt hebben
jij zult afgehaakt hebben
hij zal afgehaakt hebben
wij zullen afgehaakt hebben
jullie zullen afgehaakt hebben
zij zullen afgehaakt hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou afhaken
jij zou afhaken
hij zou afhaken
wij zouden afhaken
jullie zouden afhaken
zij zouden afhaken

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou afgehaakt hebben
jij zou afgehaakt hebben
hij zou afgehaakt hebben
wij zouden afgehaakt hebben
jullie zouden afgehaakt hebben
zij zouden afgehaakt hebben

Gebiedende wijs
haak af

Aanvoegende wijs
afhake

Voorbeelden

  1. Afhaken, 15 seconden.
    Break it down, 15 seconds.
  2. Niet afhaken nu, Megan.
    Don 't crap out on me now, Megan.
  3. We kunnen niet afhaken.
    We can 't drop out.
  4. Je kan nu niet afhaken!
    You can 't drop out now!
  5. Nu afhaken doet ons zwak lijken.
    Backing out now makes us look weak.
  6. Jammer dat je nieuwe vriendje moest afhaken.
    I 'm sorry your new beau had to abandon our mission.
  7. Ik was bang dat je zou afhaken.
    I was afraid you were gonna chicken out.
  8. De kans dat je zou afhaken was 33 procent.
    There was a 33 % chance you would not go through with the plan.
  9. Als Stone je zondag verslaat, zullen Falco' s financiers afhaken.
    If Stone beats you on Sunday, I can say goodbye to Falco 's investors.
  10. Je kan me niet helemaal gek maken en dan afhaken.
    You can 't just get me all revved up and then not follow through.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden