Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: afglijden

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
afgegleden

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik glijd; glij af
jij glijdt af
hij glijdt af
wij glijden af
jullie glijden af
zij glijden af

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik glijd; afglij
dat jij afglijdt
dat hij afglijdt
dat wij afglijden
dat jullie afglijden
dat zij afglijden

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb afgegleden
jij hebt afgegleden
hij heeft afgegleden
wij hebben afgegleden
jullie hebben afgegleden
zij hebben afgegleden

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik gleed af
jij gleed af
hij gleed af
wij gleden af
jullie gleden af
zij gleden af

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik afgleed
dat jij afgleed
dat hij afgleed
dat wij afgleden
dat jullie afgleden
dat zij afgleden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had afgegleden
jij had afgegleden
hij had afgegleden
wij hadden afgegleden
jullie hadden afgegleden
zij hadden afgegleden

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal afglijden
jij zult afglijden
hij zal afglijden
wij zullen afglijden
jullie zullen afglijden
zij zullen afglijden

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal afgegleden hebben
jij zult afgegleden hebben
hij zal afgegleden hebben
wij zullen afgegleden hebben
jullie zullen afgegleden hebben
zij zullen afgegleden hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou afglijden
jij zou afglijden
hij zou afglijden
wij zouden afglijden
jullie zouden afglijden
zij zouden afglijden

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou afgegleden hebben
jij zou afgegleden hebben
hij zou afgegleden hebben
wij zouden afgegleden hebben
jullie zouden afgegleden hebben
zij zouden afgegleden hebben

Gebiedende wijs
glijd; glij af

Aanvoegende wijs
afglijde

Voorbeelden

  1. Laat ze van je afglijden.
    Just... let them wash over you.
  2. Laat alle angst van je afglijden.
    Cast all fear from your hearts!
  3. Op een slee de Himalaya afglijden.
    Sliding down the Himalayas on a sled.
  4. Hoe konden we Alex toch zo ver laten afglijden?
    All I 'm saying is how could we let Alex slip away like that?
  5. Hij bleef ook in Boston om Shaunessy te zien afglijden.
    He stuck around Boston to watch Shaunessy deteriorate.
  6. Je laat me niet afglijden in de architecturale scene, hè?
    I 'm not interfering with the professionals now, no?

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden