Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: afgeven

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
afgegeven

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik geef af
jij geeft af
hij geeft af
wij geven af
jullie geven af
zij geven af

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik afgeef
dat jij afgeeft
dat hij afgeeft
dat wij afgeven
dat jullie afgeven
dat zij afgeven

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb afgegeven
jij hebt afgegeven
hij heeft afgegeven
wij hebben afgegeven
jullie hebben afgegeven
zij hebben afgegeven

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik gaf af
jij gaf af
hij gaf af
wij gaven af
jullie gaven af
zij gaven af

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik afgaf
dat jij afgaf
dat hij afgaf
dat wij afgaven
dat jullie afgaven
dat zij afgaven

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had afgegeven
jij had afgegeven
hij had afgegeven
wij hadden afgegeven
jullie hadden afgegeven
zij hadden afgegeven

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal afgeven
jij zult afgeven
hij zal afgeven
wij zullen afgeven
jullie zullen afgeven
zij zullen afgeven

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal afgegeven hebben
jij zult afgegeven hebben
hij zal afgegeven hebben
wij zullen afgegeven hebben
jullie zullen afgegeven hebben
zij zullen afgegeven hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou afgeven
jij zou afgeven
hij zou afgeven
wij zouden afgeven
jullie zouden afgeven
zij zouden afgeven

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou afgegeven hebben
jij zou afgegeven hebben
hij zou afgegeven hebben
wij zouden afgegeven hebben
jullie zouden afgegeven hebben
zij zouden afgegeven hebben

Gebiedende wijs
geef af

Aanvoegende wijs
afgeve

Voorbeelden

  1. Iemand moeten afgeven.
    Letting someone go.
  2. Ik moest dit afgeven.
    I been sent with this.
  3. Ik moet dit afgeven.
    I have to deliver this.
  4. Die moet u afgeven.
    You 'll have to surrender them.
  5. Dat moet u afgeven.
    You have to give it up.
  6. Ik moet dit afgeven.
    I 'm supposed to deliver this.
  7. Kun je deze afgeven.
    See it gets to delivered.
  8. Ze zullen verklaringen afgeven.
    They 'll give statements.
  9. Een persoonlijke uitnodiging afgeven.
    I 'm going to hand out a personal invitation.
  10. Jij gaat geen verklaring afgeven.
    You won 't be making the statement.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden