NL: affineren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
geaffineerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik fineer af jij fineert af hij fineert af wij fineren af jullie fineren af zij fineren af
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik affineer dat jij affineert dat hij affineert dat wij affineren dat jullie affineren dat zij affineren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geaffineerd jij hebt geaffineerd hij heeft geaffineerd wij hebben geaffineerd jullie hebben geaffineerd zij hebben geaffineerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik fineerde af jij fineerde af hij fineerde af wij fineerden af jullie fineerden af zij fineerden af
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik affineerde dat jij affineerde dat hij affineerde dat wij affineerden dat jullie affineerden dat zij affineerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geaffineerd jij had geaffineerd hij had geaffineerd wij hadden geaffineerd jullie hadden geaffineerd zij hadden geaffineerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal affineren jij zult affineren hij zal affineren wij zullen affineren jullie zullen affineren zij zullen affineren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geaffineerd hebben jij zult geaffineerd hebben hij zal geaffineerd hebben wij zullen geaffineerd hebben jullie zullen geaffineerd hebben zij zullen geaffineerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou affineren jij zou affineren hij zou affineren wij zouden affineren jullie zouden affineren zij zouden affineren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geaffineerd hebben jij zou geaffineerd hebben hij zou geaffineerd hebben wij zouden geaffineerd hebben jullie zouden geaffineerd hebben zij zouden geaffineerd hebben
|
Gebiedende wijs |
fineer af
|
Aanvoegende wijs |
affinere |