NL: affiliëren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
geaffilieerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik affilieer jij affilieert hij affilieert wij affiliëren jullie affiliëren zij affiliëren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geaffilieerd jij hebt geaffilieerd hij heeft geaffilieerd wij hebben geaffilieerd jullie hebben geaffilieerd zij hebben geaffilieerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik affilieerde jij affilieerde hij affilieerde wij affilieerden jullie affilieerden zij affilieerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geaffilieerd jij had geaffilieerd hij had geaffilieerd wij hadden geaffilieerd jullie hadden geaffilieerd zij hadden geaffilieerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal affiliëren jij zult affiliëren hij zal affiliëren wij zullen affiliëren jullie zullen affiliëren zij zullen affiliëren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geaffilieerd hebben jij zult geaffilieerd hebben hij zal geaffilieerd hebben wij zullen geaffilieerd hebben jullie zullen geaffilieerd hebben zij zullen geaffilieerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou affiliëren jij zou affiliëren hij zou affiliëren wij zouden affiliëren jullie zouden affiliëren zij zouden affiliëren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geaffilieerd hebben jij zou geaffilieerd hebben hij zou geaffilieerd hebben wij zouden geaffilieerd hebben jullie zouden geaffilieerd hebben zij zouden geaffilieerd hebben
|
Gebiedende wijs |
affilieer
|
Aanvoegende wijs |
affiliëre |