NL: afdreigen
U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
afgedreigd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik dreig af
jij dreigt af
hij dreigt af
wij dreigen af
jullie dreigen af
zij dreigen af
|
| Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik afdreig
dat jij afdreigt
dat hij afdreigt
dat wij afdreigen
dat jullie afdreigen
dat zij afdreigen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb afgedreigd
jij hebt afgedreigd
hij heeft afgedreigd
wij hebben afgedreigd
jullie hebben afgedreigd
zij hebben afgedreigd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik dreigde af
jij dreigde af
hij dreigde af
wij dreigden af
jullie dreigden af
zij dreigden af
|
| Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik afdreigde
dat jij afdreigde
dat hij afdreigde
dat wij afdreigden
dat jullie afdreigden
dat zij afdreigden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had afgedreigd
jij had afgedreigd
hij had afgedreigd
wij hadden afgedreigd
jullie hadden afgedreigd
zij hadden afgedreigd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal afdreigen
jij zult afdreigen
hij zal afdreigen
wij zullen afdreigen
jullie zullen afdreigen
zij zullen afdreigen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal afgedreigd hebben
jij zult afgedreigd hebben
hij zal afgedreigd hebben
wij zullen afgedreigd hebben
jullie zullen afgedreigd hebben
zij zullen afgedreigd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou afdreigen
jij zou afdreigen
hij zou afdreigen
wij zouden afdreigen
jullie zouden afdreigen
zij zouden afdreigen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou afgedreigd hebben
jij zou afgedreigd hebben
hij zou afgedreigd hebben
wij zouden afgedreigd hebben
jullie zouden afgedreigd hebben
zij zouden afgedreigd hebben
|
| Gebiedende wijs |
dreig af
|
| Aanvoegende wijs |
| afdreige |
Nederlandse werkwoorden
Duitse werkwoorden
Engelse werkwoorden
Franse werkwoorden
Spaanse werkwoorden