NL: afdoen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
afgedaan
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik doe af jij doet af hij doet af wij doen af jullie doen af zij doen af
|
| Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik afdoe dat jij afdoet dat hij afdoet dat wij afdoen dat jullie afdoen dat zij afdoen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb afgedaan jij hebt afgedaan hij heeft afgedaan wij hebben afgedaan jullie hebben afgedaan zij hebben afgedaan
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik deed af jij deed af hij deed af wij deden af jullie deden af zij deden af
|
| Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik afdeed dat jij afdeed dat hij afdeed dat wij afdeden dat jullie afdeden dat zij afdeden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had afgedaan jij had afgedaan hij had afgedaan wij hadden afgedaan jullie hadden afgedaan zij hadden afgedaan
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal afdoen jij zult afdoen hij zal afdoen wij zullen afdoen jullie zullen afdoen zij zullen afdoen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal afgedaan hebben jij zult afgedaan hebben hij zal afgedaan hebben wij zullen afgedaan hebben jullie zullen afgedaan hebben zij zullen afgedaan hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou afdoen jij zou afdoen hij zou afdoen wij zouden afdoen jullie zouden afdoen zij zouden afdoen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou afgedaan hebben jij zou afgedaan hebben hij zou afgedaan hebben wij zouden afgedaan hebben jullie zouden afgedaan hebben zij zouden afgedaan hebben
|
| Gebiedende wijs |
doe af
|
| Aanvoegende wijs |
| afdoe |