Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: afdekken

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
afgedekt

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik dek af
jij dekt af
hij dekt af
wij dekken af
jullie dekken af
zij dekken af

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik afdek
dat jij afdekt
dat hij afdekt
dat wij afdekken
dat jullie afdekken
dat zij afdekken

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb afgedekt
jij hebt afgedekt
hij heeft afgedekt
wij hebben afgedekt
jullie hebben afgedekt
zij hebben afgedekt

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik dekte af
jij dekte af
hij dekte af
wij dekten af
jullie dekten af
zij dekten af

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik afdekte
dat jij afdekte
dat hij afdekte
dat wij afdekten
dat jullie afdekten
dat zij afdekten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had afgedekt
jij had afgedekt
hij had afgedekt
wij hadden afgedekt
jullie hadden afgedekt
zij hadden afgedekt

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal afdekken
jij zult afdekken
hij zal afdekken
wij zullen afdekken
jullie zullen afdekken
zij zullen afdekken

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal afgedekt hebben
jij zult afgedekt hebben
hij zal afgedekt hebben
wij zullen afgedekt hebben
jullie zullen afgedekt hebben
zij zullen afgedekt hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou afdekken
jij zou afdekken
hij zou afdekken
wij zouden afdekken
jullie zouden afdekken
zij zouden afdekken

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou afgedekt hebben
jij zou afgedekt hebben
hij zou afgedekt hebben
wij zouden afgedekt hebben
jullie zouden afgedekt hebben
zij zouden afgedekt hebben

Gebiedende wijs
dek af

Aanvoegende wijs
afdekke

Voorbeelden

  1. Dek af en trekken!
    Cover and retreat!
  2. afdekken
    cope
  3. afdekken
    hedge
  4. We moeten dit afdekken.
    We 're gonna need to cap this.
  5. Mag ik haar afdekken?
    Can I cover her up?
  6. Je moet hem nooit afdekken.
    You should never cover that up.
  7. We moeten de ramen afdekken.
    We gotta get these windows covered.
  8. Dan afdekken van zijn gezicht.
    Then cover his face.
  9. Kunt u de klok afdekken?
    Can you cover the clock?
  10. We moesten ons zwembad afdekken.
    Last summer we had to cover our pool.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden