NL: afboeken U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
afgeboekt
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik boek af jij boekt af hij boekt af wij boeken af jullie boeken af zij boeken af
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik afboek dat jij afboekt dat hij afboekt dat wij afboeken dat jullie afboeken dat zij afboeken
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb afgeboekt jij hebt afgeboekt hij heeft afgeboekt wij hebben afgeboekt jullie hebben afgeboekt zij hebben afgeboekt
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik boekte af jij boekte af hij boekte af wij boekten af jullie boekten af zij boekten af
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik afboekte dat jij afboekte dat hij afboekte dat wij afboekten dat jullie afboekten dat zij afboekten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had afgeboekt jij had afgeboekt hij had afgeboekt wij hadden afgeboekt jullie hadden afgeboekt zij hadden afgeboekt
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal afboeken jij zult afboeken hij zal afboeken wij zullen afboeken jullie zullen afboeken zij zullen afboeken
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal afgeboekt hebben jij zult afgeboekt hebben hij zal afgeboekt hebben wij zullen afgeboekt hebben jullie zullen afgeboekt hebben zij zullen afgeboekt hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou afboeken jij zou afboeken hij zou afboeken wij zouden afboeken jullie zouden afboeken zij zouden afboeken
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou afgeboekt hebben jij zou afgeboekt hebben hij zou afgeboekt hebben wij zouden afgeboekt hebben jullie zouden afgeboekt hebben zij zouden afgeboekt hebben
|
Gebiedende wijs |
boek af
|
Aanvoegende wijs |
afboeke |