NL: afbestellen
U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
afbesteld
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik bestel af
jij bestelt af
hij bestelt af
wij bestellen af
jullie bestellen af
zij bestellen af
|
| Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik afbestel
dat jij afbestelt
dat hij afbestelt
dat wij afbestellen
dat jullie afbestellen
dat zij afbestellen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb afbesteld
jij hebt afbesteld
hij heeft afbesteld
wij hebben afbesteld
jullie hebben afbesteld
zij hebben afbesteld
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik bestelde af
jij bestelde af
hij bestelde af
wij bestelden af
jullie bestelden af
zij bestelden af
|
| Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik afbestelde
dat jij afbestelde
dat hij afbestelde
dat wij afbestelden
dat jullie afbestelden
dat zij afbestelden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had afbesteld
jij had afbesteld
hij had afbesteld
wij hadden afbesteld
jullie hadden afbesteld
zij hadden afbesteld
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal afbestellen
jij zult afbestellen
hij zal afbestellen
wij zullen afbestellen
jullie zullen afbestellen
zij zullen afbestellen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal afbesteld hebben
jij zult afbesteld hebben
hij zal afbesteld hebben
wij zullen afbesteld hebben
jullie zullen afbesteld hebben
zij zullen afbesteld hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou afbestellen
jij zou afbestellen
hij zou afbestellen
wij zouden afbestellen
jullie zouden afbestellen
zij zouden afbestellen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou afbesteld hebben
jij zou afbesteld hebben
hij zou afbesteld hebben
wij zouden afbesteld hebben
jullie zouden afbesteld hebben
zij zouden afbesteld hebben
|
| Gebiedende wijs |
bestel af
|
| Aanvoegende wijs |
| afbestelle |
Nederlandse werkwoorden
Duitse werkwoorden
Engelse werkwoorden
Franse werkwoorden
Spaanse werkwoorden