NL: adouceren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geadouceerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik adouceer jij adouceert hij adouceert wij adouceren jullie adouceren zij adouceren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geadouceerd jij hebt geadouceerd hij heeft geadouceerd wij hebben geadouceerd jullie hebben geadouceerd zij hebben geadouceerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik adouceerde jij adouceerde hij adouceerde wij adouceerden jullie adouceerden zij adouceerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geadouceerd jij had geadouceerd hij had geadouceerd wij hadden geadouceerd jullie hadden geadouceerd zij hadden geadouceerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal adouceren jij zult adouceren hij zal adouceren wij zullen adouceren jullie zullen adouceren zij zullen adouceren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geadouceerd hebben jij zult geadouceerd hebben hij zal geadouceerd hebben wij zullen geadouceerd hebben jullie zullen geadouceerd hebben zij zullen geadouceerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou adouceren jij zou adouceren hij zou adouceren wij zouden adouceren jullie zouden adouceren zij zouden adouceren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geadouceerd hebben jij zou geadouceerd hebben hij zou geadouceerd hebben wij zouden geadouceerd hebben jullie zouden geadouceerd hebben zij zouden geadouceerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
adouceer
|
| Aanvoegende wijs |
| adoucere |