NL: admitteren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
geadmitteerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik admitteer jij admitteert hij admitteert wij admitteren jullie admitteren zij admitteren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geadmitteerd jij hebt geadmitteerd hij heeft geadmitteerd wij hebben geadmitteerd jullie hebben geadmitteerd zij hebben geadmitteerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik admitteerde jij admitteerde hij admitteerde wij admitteerden jullie admitteerden zij admitteerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geadmitteerd jij had geadmitteerd hij had geadmitteerd wij hadden geadmitteerd jullie hadden geadmitteerd zij hadden geadmitteerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal admitteren jij zult admitteren hij zal admitteren wij zullen admitteren jullie zullen admitteren zij zullen admitteren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geadmitteerd hebben jij zult geadmitteerd hebben hij zal geadmitteerd hebben wij zullen geadmitteerd hebben jullie zullen geadmitteerd hebben zij zullen geadmitteerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou admitteren jij zou admitteren hij zou admitteren wij zouden admitteren jullie zouden admitteren zij zouden admitteren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geadmitteerd hebben jij zou geadmitteerd hebben hij zou geadmitteerd hebben wij zouden geadmitteerd hebben jullie zouden geadmitteerd hebben zij zouden geadmitteerd hebben
|
Gebiedende wijs |
admitteer
|
Aanvoegende wijs |
admittere |