NL: aderlaten U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
adergelaten
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik laat ader jij laat ader hij laat ader wij laten ader jullie laten ader zij laten ader
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik aderlaat dat jij aderlaat dat hij aderlaat dat wij aderlaten dat jullie aderlaten dat zij aderlaten
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb adergelaten jij hebt adergelaten hij heeft adergelaten wij hebben adergelaten jullie hebben adergelaten zij hebben adergelaten
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik liet ader jij liet ader hij liet ader wij lieten ader jullie lieten ader zij lieten ader
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik aderliet dat jij aderliet dat hij aderliet dat wij aderlieten dat jullie aderlieten dat zij aderlieten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had adergelaten jij had adergelaten hij had adergelaten wij hadden adergelaten jullie hadden adergelaten zij hadden adergelaten
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal aderlaten jij zult aderlaten hij zal aderlaten wij zullen aderlaten jullie zullen aderlaten zij zullen aderlaten
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal adergelaten hebben jij zult adergelaten hebben hij zal adergelaten hebben wij zullen adergelaten hebben jullie zullen adergelaten hebben zij zullen adergelaten hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou aderlaten jij zou aderlaten hij zou aderlaten wij zouden aderlaten jullie zouden aderlaten zij zouden aderlaten
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou adergelaten hebben jij zou adergelaten hebben hij zou adergelaten hebben wij zouden adergelaten hebben jullie zouden adergelaten hebben zij zouden adergelaten hebben
|
Gebiedende wijs |
laat ader
|
Aanvoegende wijs |
aderlate |