NL: adderen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geaddeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik addeer jij addeert hij addeert wij adderen jullie adderen zij adderen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geaddeerd jij hebt geaddeerd hij heeft geaddeerd wij hebben geaddeerd jullie hebben geaddeerd zij hebben geaddeerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik addeerde jij addeerde hij addeerde wij addeerden jullie addeerden zij addeerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geaddeerd jij had geaddeerd hij had geaddeerd wij hadden geaddeerd jullie hadden geaddeerd zij hadden geaddeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal adderen jij zult adderen hij zal adderen wij zullen adderen jullie zullen adderen zij zullen adderen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geaddeerd hebben jij zult geaddeerd hebben hij zal geaddeerd hebben wij zullen geaddeerd hebben jullie zullen geaddeerd hebben zij zullen geaddeerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou adderen jij zou adderen hij zou adderen wij zouden adderen jullie zouden adderen zij zouden adderen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geaddeerd hebben jij zou geaddeerd hebben hij zou geaddeerd hebben wij zouden geaddeerd hebben jullie zouden geaddeerd hebben zij zouden geaddeerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
addeer
|
| Aanvoegende wijs |
| addere |