NL: acten U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geact
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik act jij act hij act wij acten jullie acten zij acten
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geact jij hebt geact hij heeft geact wij hebben geact jullie hebben geact zij hebben geact
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik actte jij actte hij actte wij actten jullie actten zij actten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geact jij had geact hij had geact wij hadden geact jullie hadden geact zij hadden geact
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal acten jij zult acten hij zal acten wij zullen acten jullie zullen acten zij zullen acten
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geact hebben jij zult geact hebben hij zal geact hebben wij zullen geact hebben jullie zullen geact hebben zij zullen geact hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou acten jij zou acten hij zou acten wij zouden acten jullie zouden acten zij zouden acten
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geact hebben jij zou geact hebben hij zou geact hebben wij zouden geact hebben jullie zouden geact hebben zij zouden geact hebben
|
| Gebiedende wijs |
act
|
| Aanvoegende wijs |
| acte |