Voorbeelden

1. The jury 's instinct is to acquit.
   De jury neigt naar vrijspraak.
2. I think thatilhe wl vote to acquit.
   Ik denk dat ze voor vrijspraak gaat stemmen.
3. He believes she 's gonna vote to acquit.
   Hij gokt dat ze vrijspraak zal stemmen.
4. Bet it was the men voted to acquit.
   Ik wed dat de mannen stemden voor vrijspraak.
5. If the diamond fits, you can 't acquit.
   Als de diamant past, kun je jezelf niet vrijspreken.
6. If the percátka don 't fit, we must acquit.
   Als de percátka niet past, moeten we hem vrijspreken.
7. And for that reason alone, You should acquit them.
   En voor die reden alleen, zou u ze moeten vrijspreken.
8. And I was not about to let a jury acquit
   En ik wilde niet dat een jury
9. Jurors acquit people they like and convict those they don 't.
   Sympathieke mensen worden vaak door de jury vrijgesproken.
10. And if that 's not reason enough to acquit my clients,
    En als dat nog niet genoeg reden is om mijn clienten vrij te spreken,

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden

Duitse werkwoorden

Engelse werkwoorden

Franse werkwoorden

Spaanse werkwoorden