NL: acen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geacet
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik ace jij acet hij acet wij acen jullie acen zij acen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geacet jij hebt geacet hij heeft geacet wij hebben geacet jullie hebben geacet zij hebben geacet
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik acete jij acete hij acete wij aceten jullie aceten zij aceten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geacet jij had geacet hij had geacet wij hadden geacet jullie hadden geacet zij hadden geacet
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal acen jij zult acen hij zal acen wij zullen acen jullie zullen acen zij zullen acen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geacet hebben jij zult geacet hebben hij zal geacet hebben wij zullen geacet hebben jullie zullen geacet hebben zij zullen geacet hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou acen jij zou acen hij zou acen wij zouden acen jullie zouden acen zij zouden acen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geacet hebben jij zou geacet hebben hij zou geacet hebben wij zouden geacet hebben jullie zouden geacet hebben zij zouden geacet hebben
|
| Gebiedende wijs |
ace
|
| Aanvoegende wijs |
| ace |