NL: accumuleren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
geaccumuleerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik accumuleer jij accumuleert hij accumuleert wij accumuleren jullie accumuleren zij accumuleren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geaccumuleerd jij hebt geaccumuleerd hij heeft geaccumuleerd wij hebben geaccumuleerd jullie hebben geaccumuleerd zij hebben geaccumuleerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik accumuleerde jij accumuleerde hij accumuleerde wij accumuleerden jullie accumuleerden zij accumuleerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geaccumuleerd jij had geaccumuleerd hij had geaccumuleerd wij hadden geaccumuleerd jullie hadden geaccumuleerd zij hadden geaccumuleerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal accumuleren jij zult accumuleren hij zal accumuleren wij zullen accumuleren jullie zullen accumuleren zij zullen accumuleren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geaccumuleerd hebben jij zult geaccumuleerd hebben hij zal geaccumuleerd hebben wij zullen geaccumuleerd hebben jullie zullen geaccumuleerd hebben zij zullen geaccumuleerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou accumuleren jij zou accumuleren hij zou accumuleren wij zouden accumuleren jullie zouden accumuleren zij zouden accumuleren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geaccumuleerd hebben jij zou geaccumuleerd hebben hij zou geaccumuleerd hebben wij zouden geaccumuleerd hebben jullie zouden geaccumuleerd hebben zij zouden geaccumuleerd hebben
|
Gebiedende wijs |
accumuleer
|
Aanvoegende wijs |
accumulere |