NL: accosteren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
geaccosteerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik accosteer jij accosteert hij accosteert wij accosteren jullie accosteren zij accosteren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geaccosteerd jij hebt geaccosteerd hij heeft geaccosteerd wij hebben geaccosteerd jullie hebben geaccosteerd zij hebben geaccosteerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik accosteerde jij accosteerde hij accosteerde wij accosteerden jullie accosteerden zij accosteerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geaccosteerd jij had geaccosteerd hij had geaccosteerd wij hadden geaccosteerd jullie hadden geaccosteerd zij hadden geaccosteerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal accosteren jij zult accosteren hij zal accosteren wij zullen accosteren jullie zullen accosteren zij zullen accosteren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geaccosteerd hebben jij zult geaccosteerd hebben hij zal geaccosteerd hebben wij zullen geaccosteerd hebben jullie zullen geaccosteerd hebben zij zullen geaccosteerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou accosteren jij zou accosteren hij zou accosteren wij zouden accosteren jullie zouden accosteren zij zouden accosteren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geaccosteerd hebben jij zou geaccosteerd hebben hij zou geaccosteerd hebben wij zouden geaccosteerd hebben jullie zouden geaccosteerd hebben zij zouden geaccosteerd hebben
|
Gebiedende wijs |
accosteer
|
Aanvoegende wijs |
accostere |