NL: accessen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geaccesst
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik access jij accesst hij accesst wij accessen jullie accessen zij accessen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geaccesst jij hebt geaccesst hij heeft geaccesst wij hebben geaccesst jullie hebben geaccesst zij hebben geaccesst
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik accesste jij accesste hij accesste wij accessten jullie accessten zij accessten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geaccesst jij had geaccesst hij had geaccesst wij hadden geaccesst jullie hadden geaccesst zij hadden geaccesst
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal accessen jij zult accessen hij zal accessen wij zullen accessen jullie zullen accessen zij zullen accessen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geaccesst hebben jij zult geaccesst hebben hij zal geaccesst hebben wij zullen geaccesst hebben jullie zullen geaccesst hebben zij zullen geaccesst hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou accessen jij zou accessen hij zou accessen wij zouden accessen jullie zouden accessen zij zouden accessen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geaccesst hebben jij zou geaccesst hebben hij zou geaccesst hebben wij zouden geaccesst hebben jullie zouden geaccesst hebben zij zouden geaccesst hebben
|
| Gebiedende wijs |
access
|
| Aanvoegende wijs |
| accesse |