Voorbeelden

1. Ne t' accable pas.
   Zit er niet over in.
2. Ce qui accable nos clients davantage.
   En dat is nog slechter voor onze cliënten.
3. Le chagrin l' accable, je suppose.
   In diepe rouw, neem ik aan.
4. Nul malheur sauf celui qui m' accable,
   Geen ongeluk dat niet op mijn schouders terechtkomt.
5. Je ne vous accable plus de reproches.
   Ik verwijt je niets meer.
6. Je vous accable avec toutes mes idées
   Ik overweldig jullie met teveel ideeën.
7. Nous anéantirons bientôt le fléau qui nous accable.
   Weldra zijn we voorgoed van de plaag verlost.
8. Il a un casier vierge, et uniquement la déclaration de Courtney l' accable.
   Hij heeft geen strafblad, en op Courtney na zijn er geen klachten.
9. Cessons d' accabler cet enfant!
   Geef hem niet de schuld.
10. La douleur doit vous accabler.
    U zult wel diep treuren.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden

Duitse werkwoorden

Engelse werkwoorden

Franse werkwoorden

Spaanse werkwoorden