NL: abhorreren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
geabhorreerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik abhorreer jij abhorreert hij abhorreert wij abhorreren jullie abhorreren zij abhorreren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geabhorreerd jij hebt geabhorreerd hij heeft geabhorreerd wij hebben geabhorreerd jullie hebben geabhorreerd zij hebben geabhorreerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik abhorreerde jij abhorreerde hij abhorreerde wij abhorreerden jullie abhorreerden zij abhorreerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geabhorreerd jij had geabhorreerd hij had geabhorreerd wij hadden geabhorreerd jullie hadden geabhorreerd zij hadden geabhorreerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal abhorreren jij zult abhorreren hij zal abhorreren wij zullen abhorreren jullie zullen abhorreren zij zullen abhorreren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geabhorreerd hebben jij zult geabhorreerd hebben hij zal geabhorreerd hebben wij zullen geabhorreerd hebben jullie zullen geabhorreerd hebben zij zullen geabhorreerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou abhorreren jij zou abhorreren hij zou abhorreren wij zouden abhorreren jullie zouden abhorreren zij zouden abhorreren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geabhorreerd hebben jij zou geabhorreerd hebben hij zou geabhorreerd hebben wij zouden geabhorreerd hebben jullie zouden geabhorreerd hebben zij zouden geabhorreerd hebben
|
Gebiedende wijs |
abhorreer
|
Aanvoegende wijs |
abhorrere |