NL: abdiqueren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geabdiqueerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik abdiqueer jij abdiqueert hij abdiqueert wij abdiqueren jullie abdiqueren zij abdiqueren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geabdiqueerd jij hebt geabdiqueerd hij heeft geabdiqueerd wij hebben geabdiqueerd jullie hebben geabdiqueerd zij hebben geabdiqueerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik abdiqueerde jij abdiqueerde hij abdiqueerde wij abdiqueerden jullie abdiqueerden zij abdiqueerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geabdiqueerd jij had geabdiqueerd hij had geabdiqueerd wij hadden geabdiqueerd jullie hadden geabdiqueerd zij hadden geabdiqueerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal abdiqueren jij zult abdiqueren hij zal abdiqueren wij zullen abdiqueren jullie zullen abdiqueren zij zullen abdiqueren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geabdiqueerd hebben jij zult geabdiqueerd hebben hij zal geabdiqueerd hebben wij zullen geabdiqueerd hebben jullie zullen geabdiqueerd hebben zij zullen geabdiqueerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou abdiqueren jij zou abdiqueren hij zou abdiqueren wij zouden abdiqueren jullie zouden abdiqueren zij zouden abdiqueren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geabdiqueerd hebben jij zou geabdiqueerd hebben hij zou geabdiqueerd hebben wij zouden geabdiqueerd hebben jullie zouden geabdiqueerd hebben zij zouden geabdiqueerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
abdiqueer
|
| Aanvoegende wijs |
| abdiquere |