NL: aarden U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
geaard
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik aard jij aardt hij aardt wij aarden jullie aarden zij aarden
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geaard jij hebt geaard hij heeft geaard wij hebben geaard jullie hebben geaard zij hebben geaard
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik aardde jij aardde hij aardde wij aardden jullie aardden zij aardden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geaard jij had geaard hij had geaard wij hadden geaard jullie hadden geaard zij hadden geaard
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal aarden jij zult aarden hij zal aarden wij zullen aarden jullie zullen aarden zij zullen aarden
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geaard hebben jij zult geaard hebben hij zal geaard hebben wij zullen geaard hebben jullie zullen geaard hebben zij zullen geaard hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou aarden jij zou aarden hij zou aarden wij zouden aarden jullie zouden aarden zij zouden aarden
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geaard hebben jij zou geaard hebben hij zou geaard hebben wij zouden geaard hebben jullie zouden geaard hebben zij zouden geaard hebben
|
Gebiedende wijs |
aard
|
Aanvoegende wijs |
aarde |