NL: aanzitten U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
aangezeten
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik zit aan jij zit aan hij zit aan wij zitten aan jullie zitten aan zij zitten aan
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik aanzit dat jij aanzit dat hij aanzit dat wij aanzitten dat jullie aanzitten dat zij aanzitten
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb aangezeten jij hebt aangezeten hij heeft aangezeten wij hebben aangezeten jullie hebben aangezeten zij hebben aangezeten
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik zat aan jij zat aan hij zat aan wij zaten aan jullie zaten aan zij zaten aan
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik aanzat dat jij aanzat dat hij aanzat dat wij aanzaten dat jullie aanzaten dat zij aanzaten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had aangezeten jij had aangezeten hij had aangezeten wij hadden aangezeten jullie hadden aangezeten zij hadden aangezeten
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal aanzitten jij zult aanzitten hij zal aanzitten wij zullen aanzitten jullie zullen aanzitten zij zullen aanzitten
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal aangezeten hebben jij zult aangezeten hebben hij zal aangezeten hebben wij zullen aangezeten hebben jullie zullen aangezeten hebben zij zullen aangezeten hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou aanzitten jij zou aanzitten hij zou aanzitten wij zouden aanzitten jullie zouden aanzitten zij zouden aanzitten
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou aangezeten hebben jij zou aangezeten hebben hij zou aangezeten hebben wij zouden aangezeten hebben jullie zouden aangezeten hebben zij zouden aangezeten hebben
|
Gebiedende wijs |
zit aan
|
Aanvoegende wijs |
aanzitte |