Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: aanzeggen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
aangezegd

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik zeg aan
jij zegt aan
hij zegt aan
wij zeggen aan
jullie zeggen aan
zij zeggen aan

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik aanzeg
dat jij aanzegt
dat hij aanzegt
dat wij aanzeggen
dat jullie aanzeggen
dat zij aanzeggen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb aangezegd
jij hebt aangezegd
hij heeft aangezegd
wij hebben aangezegd
jullie hebben aangezegd
zij hebben aangezegd

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik zegde aan/zei aan
jij zegde aan/zei aan
hij zegde aan/zei aan
wij zegden aan/zeiden aan
jullie zegden aan/zeiden aan
zij zegden aan/zeiden aan

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik aanzegde/aanzei
dat jij aanzegde/aanzei
dat hij aanzegde/aanzei
dat wij aanzegden/aanzeiden
dat jullie aanzegden/aanzeiden
dat zij aanzegden/aanzeiden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had aangezegd
jij had aangezegd
hij had aangezegd
wij hadden aangezegd
jullie hadden aangezegd
zij hadden aangezegd

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal aanzeggen
jij zult aanzeggen
hij zal aanzeggen
wij zullen aanzeggen
jullie zullen aanzeggen
zij zullen aanzeggen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal aangezegd hebben
jij zult aangezegd hebben
hij zal aangezegd hebben
wij zullen aangezegd hebben
jullie zullen aangezegd hebben
zij zullen aangezegd hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou aanzeggen
jij zou aanzeggen
hij zou aanzeggen
wij zouden aanzeggen
jullie zouden aanzeggen
zij zouden aanzeggen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou aangezegd hebben
jij zou aangezegd hebben
hij zou aangezegd hebben
wij zouden aangezegd hebben
jullie zouden aangezegd hebben
zij zouden aangezegd hebben

Gebiedende wijs
zeg aan

Aanvoegende wijs
aanzegge

Voorbeelden

  1. Zeg aan Michelle me te vergeten.
    You tell Michelle to forget me.
  2. Zeg aan Andrei dat we direct komen.
    Can you tell Andrei we 'll meet right away?
  3. Zeg aan mijn vader... dat hij dik is.
    Tell my father... he 's fat.
  4. Zeg aan Shel dat het me spijt, oké?
    Tell Shel I 'm sorry, will you?
  5. Eric, zeg aan directeur Vance dat Comescu dood is.
    Eric, tell Director Vance Comescu 's dead.
  6. Zeg aan je mannen dat ze ontwapenen en vertrekken.
    Tell your men to lay down their weapons and leave.
  7. Zeg aan ieder dat Brian een nieuw boek gaat publiceren!
    Tell all that Brian 's getting another book published!
  8. Zeg aan de stadsgevangenis dat we hem vasthouden voor de rechtbank.
    Tell county jail we 're remanding him for trial.
  9. Zeg aan je baas dat ik op een hele speciale missie ben.
    Tell your boss I 'm on very important mission.
  10. Zeg aan je moeder en Lily dat we aan hem denken, oké?
    You tell your mama and Lily we 're thinking about them, okay?

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden