Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: aanwassen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
aangewassen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik was aan
jij wast aan
hij wast aan
wij wassen aan
jullie wassen aan
zij wassen aan

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik aanwas
dat jij aanwast
dat hij aanwast
dat wij aanwassen
dat jullie aanwassen
dat zij aanwassen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb aangewassen
jij hebt aangewassen
hij heeft aangewassen
wij hebben aangewassen
jullie hebben aangewassen
zij hebben aangewassen

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik wies aan
jij wies aan
hij wies aan
wij wiesen aan
jullie wiesen aan
zij wiesen aan

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik wies aan
dat jij wies aan
dat hij wies aan
dat wij aanwiesen
dat jullie aanwiesen
dat zij aanwiesen

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had aangewassen
jij had aangewassen
hij had aangewassen
wij hadden aangewassen
jullie hadden aangewassen
zij hadden aangewassen

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal aanwassen
jij zult aanwassen
hij zal aanwassen
wij zullen aanwassen
jullie zullen aanwassen
zij zullen aanwassen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal aangewassen hebben
jij zult aangewassen hebben
hij zal aangewassen hebben
wij zullen aangewassen hebben
jullie zullen aangewassen hebben
zij zullen aangewassen hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou aanwassen
jij zou aanwassen
hij zou aanwassen
wij zouden aanwassen
jullie zouden aanwassen
zij zouden aanwassen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou aangewassen hebben
jij zou aangewassen hebben
hij zou aangewassen hebben
wij zouden aangewassen hebben
jullie zouden aangewassen hebben
zij zouden aangewassen hebben

Gebiedende wijs
was aan

Aanvoegende wijs
aanwasse

Voorbeelden

  1. Het licht was aan...
    The light was on...
  2. Dat was aan Maksim.
    That was Maksim 's call.
  3. Ik was aan het denken.
    I 've been thinking.
  4. Je was aan het lachen.
    You were laughing.
  5. Ik was aan het overdrijven.
    I was exaggerating.
  6. Ik was aan het slapen.
    I was just sleeping.
  7. Ze was aan de telefoon.
    She was there with me on the phone.
  8. Hij was aan het bidden.
    He was praying just now.
  9. Ik was aan het afstoffen.
    I was just doing a bit of dusting.
  10. Waar was aan' t denken?
    What were you thinking about?

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden