Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: aanvuren

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
aangevuurd

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik vuur aan
jij vuurt aan
hij vuurt aan
wij vuren aan
jullie vuren aan
zij vuren aan

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik aanvuur
dat jij aanvuurt
dat hij aanvuurt
dat wij aanvuren
dat jullie aanvuren
dat zij aanvuren

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb aangevuurd
jij hebt aangevuurd
hij heeft aangevuurd
wij hebben aangevuurd
jullie hebben aangevuurd
zij hebben aangevuurd

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik vuurde aan
jij vuurde aan
hij vuurde aan
wij vuurden aan
jullie vuurden aan
zij vuurden aan

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik aanvuurde
dat jij aanvuurde
dat hij aanvuurde
dat wij aanvuurden
dat jullie aanvuurden
dat zij aanvuurden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had aangevuurd
jij had aangevuurd
hij had aangevuurd
wij hadden aangevuurd
jullie hadden aangevuurd
zij hadden aangevuurd

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal aanvuren
jij zult aanvuren
hij zal aanvuren
wij zullen aanvuren
jullie zullen aanvuren
zij zullen aanvuren

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal aangevuurd hebben
jij zult aangevuurd hebben
hij zal aangevuurd hebben
wij zullen aangevuurd hebben
jullie zullen aangevuurd hebben
zij zullen aangevuurd hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou aanvuren
jij zou aanvuren
hij zou aanvuren
wij zouden aanvuren
jullie zouden aanvuren
zij zouden aanvuren

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou aangevuurd hebben
jij zou aangevuurd hebben
hij zou aangevuurd hebben
wij zouden aangevuurd hebben
jullie zouden aangevuurd hebben
zij zouden aangevuurd hebben

Gebiedende wijs
vuur aan

Aanvoegende wijs
aanvure

Voorbeelden

  1. Steek geen vuur aan.
    Don 't light a fire.
  2. Vuur aan de lont.
    Let 's light this candle.
  3. Steek het grote vuur aan.
    Unleash the great fire.
  4. O, steek het vuur aan!
    Oh, light the fires!
  5. Vrouw, steek het vuur aan.
    Woman, get a fire going!
  6. ik maak het vuur aan.
    I 'll make the fire.
  7. Jij stak dat vuur aan.
    You lit that fire.
  8. 't vuur aan te wakkeren...
    . . .you know, re-Iight the fire.
  9. Gus, Quert, leg het vuur aan.
    Gus. Quert. Make the fire.
  10. Ik stak het vuur aan, Jack.
    I started the fire, Jack.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden