NL: aanvreten U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
aangevreten
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik vreet aan jij vreet aan hij vreet aan wij vreten aan jullie vreten aan zij vreten aan
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik aanvreet dat jij aanvreet dat hij aanvreet dat wij aanvreten dat jullie aanvreten dat zij aanvreten
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb aangevreten jij hebt aangevreten hij heeft aangevreten wij hebben aangevreten jullie hebben aangevreten zij hebben aangevreten
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik vrat aan jij vrat aan hij vrat aan wij vraten aan jullie vraten aan zij vraten aan
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik aanvrat dat jij aanvrat dat hij aanvrat dat wij aanvraten dat jullie aanvraten dat zij aanvraten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had aangevreten jij had aangevreten hij had aangevreten wij hadden aangevreten jullie hadden aangevreten zij hadden aangevreten
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal aanvreten jij zult aanvreten hij zal aanvreten wij zullen aanvreten jullie zullen aanvreten zij zullen aanvreten
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal aangevreten hebben jij zult aangevreten hebben hij zal aangevreten hebben wij zullen aangevreten hebben jullie zullen aangevreten hebben zij zullen aangevreten hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou aanvreten jij zou aanvreten hij zou aanvreten wij zouden aanvreten jullie zouden aanvreten zij zouden aanvreten
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou aangevreten hebben jij zou aangevreten hebben hij zou aangevreten hebben wij zouden aangevreten hebben jullie zouden aangevreten hebben zij zouden aangevreten hebben
|
Gebiedende wijs |
vreet aan
|
Aanvoegende wijs |
aanvrete |