Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: aanvliegen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
aangevlogen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik vlieg aan
jij vliegt aan
hij vliegt aan
wij vliegen aan
jullie vliegen aan
zij vliegen aan

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik aanvlieg
dat jij aanvliegt
dat hij aanvliegt
dat wij aanvliegen
dat jullie aanvliegen
dat zij aanvliegen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb aangevlogen
jij hebt aangevlogen
hij heeft aangevlogen
wij hebben aangevlogen
jullie hebben aangevlogen
zij hebben aangevlogen

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik vloog aan
jij vloog aan
hij vloog aan
wij vlogen aan
jullie vlogen aan
zij vlogen aan

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik aanvloog
dat jij aanvloog
dat hij aanvloog
dat wij aanvlogen
dat jullie aanvlogen
dat zij aanvlogen

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had aangevlogen
jij had aangevlogen
hij had aangevlogen
wij hadden aangevlogen
jullie hadden aangevlogen
zij hadden aangevlogen

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal aanvliegen
jij zult aanvliegen
hij zal aanvliegen
wij zullen aanvliegen
jullie zullen aanvliegen
zij zullen aanvliegen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal aangevlogen hebben
jij zult aangevlogen hebben
hij zal aangevlogen hebben
wij zullen aangevlogen hebben
jullie zullen aangevlogen hebben
zij zullen aangevlogen hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou aanvliegen
jij zou aanvliegen
hij zou aanvliegen
wij zouden aanvliegen
jullie zouden aanvliegen
zij zouden aanvliegen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou aangevlogen hebben
jij zou aangevlogen hebben
hij zou aangevlogen hebben
wij zouden aangevlogen hebben
jullie zouden aangevlogen hebben
zij zouden aangevlogen hebben

Gebiedende wijs
vlieg aan

Aanvoegende wijs
aanvliege

Voorbeelden

  1. Hij zit eraan vast als een vlieg aan stront.
    He ´ s stuck to that diamond like a limpet.
  2. aanvliegen op
    home in on
  3. Aanvliegen... op 26.
    Line it up... ... for 2-6.
  4. aanvliegen op het doel
    bombing run
  5. Miljoenen kleine alken komen aanvliegen.
    Little auks arrive in their millions.
  6. Jullie komen veel te snel aanvliegen.
    You 're coming in too fast.
  7. Als jullie elkaar aanvliegen, wordt het vervelend voor iedereen.
    If you two are at each other 's throats, it will be uncomfortable for everyone.
  8. We moeten hem recht op de landingsbaan laten aanvliegen.
    We 're gonna need vectors to a straight in final approach.
  9. Iemand aanvliegen in jouw staat doet alleen jezelf pijn, zoon.
    Lashing out in your state is only going to get you hurt, son.
  10. De blanken en de zwarten zullen binnenkort elkaar gaan aanvliegen.
    Whites and blacks are going at each other real soon here.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden