NL: aanvechten U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
aangevochten
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik vecht aan jij vecht aan hij vecht aan wij vechten aan jullie vechten aan zij vechten aan
|
| Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik aanvecht dat jij aanvecht dat hij aanvecht dat wij aanvechten dat jullie aanvechten dat zij aanvechten
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb aangevochten jij hebt aangevochten hij heeft aangevochten wij hebben aangevochten jullie hebben aangevochten zij hebben aangevochten
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik vocht aan jij vocht aan hij vocht aan wij vochten aan jullie vochten aan zij vochten aan
|
| Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik aanvocht dat jij aanvocht dat hij aanvocht dat wij aanvochten dat jullie aanvochten dat zij aanvochten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had aangevochten jij had aangevochten hij had aangevochten wij hadden aangevochten jullie hadden aangevochten zij hadden aangevochten
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal aanvechten jij zult aanvechten hij zal aanvechten wij zullen aanvechten jullie zullen aanvechten zij zullen aanvechten
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal aangevochten hebben jij zult aangevochten hebben hij zal aangevochten hebben wij zullen aangevochten hebben jullie zullen aangevochten hebben zij zullen aangevochten hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou aanvechten jij zou aanvechten hij zou aanvechten wij zouden aanvechten jullie zouden aanvechten zij zouden aanvechten
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou aangevochten hebben jij zou aangevochten hebben hij zou aangevochten hebben wij zouden aangevochten hebben jullie zouden aangevochten hebben zij zouden aangevochten hebben
|
| Gebiedende wijs |
vecht aan
|
| Aanvoegende wijs |
| aanvechte |