NL: aantreffen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
aangetroffen
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik tref aan jij treft aan hij treft aan wij treffen aan jullie treffen aan zij treffen aan
|
| Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik aantref dat jij aantreft dat hij aantreft dat wij aantreffen dat jullie aantreffen dat zij aantreffen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb aangetroffen jij hebt aangetroffen hij heeft aangetroffen wij hebben aangetroffen jullie hebben aangetroffen zij hebben aangetroffen
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik trof aan jij trof aan hij trof aan wij troffen aan jullie troffen aan zij troffen aan
|
| Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik aantrof dat jij aantrof dat hij aantrof dat wij aantroffen dat jullie aantroffen dat zij aantroffen
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had aangetroffen jij had aangetroffen hij had aangetroffen wij hadden aangetroffen jullie hadden aangetroffen zij hadden aangetroffen
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal aantreffen jij zult aantreffen hij zal aantreffen wij zullen aantreffen jullie zullen aantreffen zij zullen aantreffen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal aangetroffen hebben jij zult aangetroffen hebben hij zal aangetroffen hebben wij zullen aangetroffen hebben jullie zullen aangetroffen hebben zij zullen aangetroffen hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou aantreffen jij zou aantreffen hij zou aantreffen wij zouden aantreffen jullie zouden aantreffen zij zouden aantreffen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou aangetroffen hebben jij zou aangetroffen hebben hij zou aangetroffen hebben wij zouden aangetroffen hebben jullie zouden aangetroffen hebben zij zouden aangetroffen hebben
|
| Gebiedende wijs |
tref aan
|
| Aanvoegende wijs |
| aantreffe |