Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: aansturen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
aangestuurd

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik stuur aan
jij stuurt aan
hij stuurt aan
wij sturen aan
jullie sturen aan
zij sturen aan

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik aanstuur
dat jij aanstuurt
dat hij aanstuurt
dat wij aansturen
dat jullie aansturen
dat zij aansturen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb aangestuurd
jij hebt aangestuurd
hij heeft aangestuurd
wij hebben aangestuurd
jullie hebben aangestuurd
zij hebben aangestuurd

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik stuurde aan
jij stuurde aan
hij stuurde aan
wij stuurden aan
jullie stuurden aan
zij stuurden aan

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik aanstuurde
dat jij aanstuurde
dat hij aanstuurde
dat wij aanstuurden
dat jullie aanstuurden
dat zij aanstuurden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had aangestuurd
jij had aangestuurd
hij had aangestuurd
wij hadden aangestuurd
jullie hadden aangestuurd
zij hadden aangestuurd

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal aansturen
jij zult aansturen
hij zal aansturen
wij zullen aansturen
jullie zullen aansturen
zij zullen aansturen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal aangestuurd hebben
jij zult aangestuurd hebben
hij zal aangestuurd hebben
wij zullen aangestuurd hebben
jullie zullen aangestuurd hebben
zij zullen aangestuurd hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou aansturen
jij zou aansturen
hij zou aansturen
wij zouden aansturen
jullie zouden aansturen
zij zouden aansturen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou aangestuurd hebben
jij zou aangestuurd hebben
hij zou aangestuurd hebben
wij zouden aangestuurd hebben
jullie zouden aangestuurd hebben
zij zouden aangestuurd hebben

Gebiedende wijs
stuur aan

Aanvoegende wijs
aansture

Voorbeelden

  1. aansturen
    prompted
  2. Ik denk het, maar... maar ze zat vast tegen het stuur aan.
    I think so, but... but she was pinned against the wheel.
  3. Ze zat er nog steeds in. Ze lag tegen' t stuur aan.
    She was still in it, leaning on the steering wheel.
  4. Zoiets als gedachten aansturen?
    You mean like mind control?
  5. Hoe kun je insecten aansturen?
    How does one direct bugs?
  6. En wie gaat hen aansturen?
    And who 's going to run them?
  7. Wat als ze hem aansturen?
    What if they 're running him?
  8. Laat me Litavic achter hem aansturen.
    Let me send Litavic after him.
  9. We moeten Vincent weer achter hem aansturen.
    We got to get Vincent to go after him again.
  10. Waarom zou Spanje mannen achter Bonnaire aansturen?
    Why would Spain send agents after Bonnaire?

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden