NL: aansterken U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
aangesterkt
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik sterk aan jij sterkt aan hij sterkt aan wij sterken aan jullie sterken aan zij sterken aan
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik aansterk dat jij aansterkt dat hij aansterkt dat wij aansterken dat jullie aansterken dat zij aansterken
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb aangesterkt jij hebt aangesterkt hij heeft aangesterkt wij hebben aangesterkt jullie hebben aangesterkt zij hebben aangesterkt
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik sterkte aan jij sterkte aan hij sterkte aan wij sterkten aan jullie sterkten aan zij sterkten aan
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik aansterkte dat jij aansterkte dat hij aansterkte dat wij aansterkten dat jullie aansterkten dat zij aansterkten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had aangesterkt jij had aangesterkt hij had aangesterkt wij hadden aangesterkt jullie hadden aangesterkt zij hadden aangesterkt
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal aansterken jij zult aansterken hij zal aansterken wij zullen aansterken jullie zullen aansterken zij zullen aansterken
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal aangesterkt hebben jij zult aangesterkt hebben hij zal aangesterkt hebben wij zullen aangesterkt hebben jullie zullen aangesterkt hebben zij zullen aangesterkt hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou aansterken jij zou aansterken hij zou aansterken wij zouden aansterken jullie zouden aansterken zij zouden aansterken
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou aangesterkt hebben jij zou aangesterkt hebben hij zou aangesterkt hebben wij zouden aangesterkt hebben jullie zouden aangesterkt hebben zij zouden aangesterkt hebben
|
Gebiedende wijs |
sterk aan
|
Aanvoegende wijs |
aansterke |