Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: aanrukken

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
aangerukt

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik ruk aan
jij rukt aan
hij rukt aan
wij rukken aan
jullie rukken aan
zij rukken aan

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik aanruk
dat jij aanrukt
dat hij aanrukt
dat wij aanrukken
dat jullie aanrukken
dat zij aanrukken

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb aangerukt
jij hebt aangerukt
hij heeft aangerukt
wij hebben aangerukt
jullie hebben aangerukt
zij hebben aangerukt

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik rukte aan
jij rukte aan
hij rukte aan
wij rukten aan
jullie rukten aan
zij rukten aan

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik aanrukte
dat jij aanrukte
dat hij aanrukte
dat wij aanrukten
dat jullie aanrukten
dat zij aanrukten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had aangerukt
jij had aangerukt
hij had aangerukt
wij hadden aangerukt
jullie hadden aangerukt
zij hadden aangerukt

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal aanrukken
jij zult aanrukken
hij zal aanrukken
wij zullen aanrukken
jullie zullen aanrukken
zij zullen aanrukken

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal aangerukt hebben
jij zult aangerukt hebben
hij zal aangerukt hebben
wij zullen aangerukt hebben
jullie zullen aangerukt hebben
zij zullen aangerukt hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou aanrukken
jij zou aanrukken
hij zou aanrukken
wij zouden aanrukken
jullie zouden aanrukken
zij zouden aanrukken

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou aangerukt hebben
jij zou aangerukt hebben
hij zou aangerukt hebben
wij zouden aangerukt hebben
jullie zouden aangerukt hebben
zij zouden aangerukt hebben

Gebiedende wijs
ruk aan

Aanvoegende wijs
aanrukke

Voorbeelden

  1. En gewoon een ruk aan het stuur, maar één ruk.
    And just a twitch of the wheel, just one twitch.
  2. Je kan een ruk aan hun touw geven of je geeft ze een trap onder de kont.
    Ye can tug on their rope or give them a wee kick in their backside.
  3. Laat dat hout maar aanrukken, mannen.
    Keep them logs moving, men.
  4. Dan kan ze zelf een lekker mormel laten aanrukken.
    So she can line up some young hottie of her own.
  5. Zijn koks lieten een levende kameel in het hotel aanrukken.
    His cooks brought a live camel to the hotel.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden