NL: aanmonsteren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
aangemonsterd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik monster aan jij monstert aan hij monstert aan wij monsteren aan jullie monsteren aan zij monsteren aan
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik aanmonster dat jij aanmonstert dat hij aanmonstert dat wij aanmonsteren dat jullie aanmonsteren dat zij aanmonsteren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb aangemonsterd jij hebt aangemonsterd hij heeft aangemonsterd wij hebben aangemonsterd jullie hebben aangemonsterd zij hebben aangemonsterd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik monsterde aan jij monsterde aan hij monsterde aan wij monsterden aan jullie monsterden aan zij monsterden aan
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik aanmonsterde dat jij aanmonsterde dat hij aanmonsterde dat wij aanmonsterden dat jullie aanmonsterden dat zij aanmonsterden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had aangemonsterd jij had aangemonsterd hij had aangemonsterd wij hadden aangemonsterd jullie hadden aangemonsterd zij hadden aangemonsterd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal aanmonsteren jij zult aanmonsteren hij zal aanmonsteren wij zullen aanmonsteren jullie zullen aanmonsteren zij zullen aanmonsteren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal aangemonsterd hebben jij zult aangemonsterd hebben hij zal aangemonsterd hebben wij zullen aangemonsterd hebben jullie zullen aangemonsterd hebben zij zullen aangemonsterd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou aanmonsteren jij zou aanmonsteren hij zou aanmonsteren wij zouden aanmonsteren jullie zouden aanmonsteren zij zouden aanmonsteren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou aangemonsterd hebben jij zou aangemonsterd hebben hij zou aangemonsterd hebben wij zouden aangemonsterd hebben jullie zouden aangemonsterd hebben zij zouden aangemonsterd hebben
|
Gebiedende wijs |
monster aan
|
Aanvoegende wijs |
aanmonstere |