NL: aanmoedigen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
aangemoedigd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik moedig aan jij moedigt aan hij moedigt aan wij moedigen aan jullie moedigen aan zij moedigen aan
|
| Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik aanmoedig dat jij aanmoedigt dat hij aanmoedigt dat wij aanmoedigen dat jullie aanmoedigen dat zij aanmoedigen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb aangemoedigd jij hebt aangemoedigd hij heeft aangemoedigd wij hebben aangemoedigd jullie hebben aangemoedigd zij hebben aangemoedigd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik moedigde aan jij moedigde aan hij moedigde aan wij moedigden aan jullie moedigden aan zij moedigden aan
|
| Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik aanmoedigde dat jij aanmoedigde dat hij aanmoedigde dat wij aanmoedigden dat jullie aanmoedigden dat zij aanmoedigden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had aangemoedigd jij had aangemoedigd hij had aangemoedigd wij hadden aangemoedigd jullie hadden aangemoedigd zij hadden aangemoedigd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal aanmoedigen jij zult aanmoedigen hij zal aanmoedigen wij zullen aanmoedigen jullie zullen aanmoedigen zij zullen aanmoedigen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal aangemoedigd hebben jij zult aangemoedigd hebben hij zal aangemoedigd hebben wij zullen aangemoedigd hebben jullie zullen aangemoedigd hebben zij zullen aangemoedigd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou aanmoedigen jij zou aanmoedigen hij zou aanmoedigen wij zouden aanmoedigen jullie zouden aanmoedigen zij zouden aanmoedigen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou aangemoedigd hebben jij zou aangemoedigd hebben hij zou aangemoedigd hebben wij zouden aangemoedigd hebben jullie zouden aangemoedigd hebben zij zouden aangemoedigd hebben
|
| Gebiedende wijs |
moedig aan
|
| Aanvoegende wijs |
| aanmoedige |