NL: aanmodderen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
aangemodderd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik modder aan jij moddert aan hij moddert aan wij modderen aan jullie modderen aan zij modderen aan
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik aanmodder dat jij aanmoddert dat hij aanmoddert dat wij aanmodderen dat jullie aanmodderen dat zij aanmodderen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb aangemodderd jij hebt aangemodderd hij heeft aangemodderd wij hebben aangemodderd jullie hebben aangemodderd zij hebben aangemodderd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik modderde aan jij modderde aan hij modderde aan wij modderden aan jullie modderden aan zij modderden aan
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik aanmodderde dat jij aanmodderde dat hij aanmodderde dat wij aanmodderden dat jullie aanmodderden dat zij aanmodderden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had aangemodderd jij had aangemodderd hij had aangemodderd wij hadden aangemodderd jullie hadden aangemodderd zij hadden aangemodderd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal aanmodderen jij zult aanmodderen hij zal aanmodderen wij zullen aanmodderen jullie zullen aanmodderen zij zullen aanmodderen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal aangemodderd hebben jij zult aangemodderd hebben hij zal aangemodderd hebben wij zullen aangemodderd hebben jullie zullen aangemodderd hebben zij zullen aangemodderd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou aanmodderen jij zou aanmodderen hij zou aanmodderen wij zouden aanmodderen jullie zouden aanmodderen zij zouden aanmodderen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou aangemodderd hebben jij zou aangemodderd hebben hij zou aangemodderd hebben wij zouden aangemodderd hebben jullie zouden aangemodderd hebben zij zouden aangemodderd hebben
|
Gebiedende wijs |
modder aan
|
Aanvoegende wijs |
aanmoddere |