NL: aanmeten U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
aangemeten
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik meet aan jij meet aan hij meet aan wij meten aan jullie meten aan zij meten aan
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik aanmeet dat jij aanmeet dat hij aanmeet dat wij aanmeten dat jullie aanmeten dat zij aanmeten
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb aangemeten jij hebt aangemeten hij heeft aangemeten wij hebben aangemeten jullie hebben aangemeten zij hebben aangemeten
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik mat aan jij mat aan hij mat aan wij maten aan jullie maten aan zij maten aan
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik aanmat dat jij aanmat dat hij aanmat dat wij aanmaten dat jullie aanmaten dat zij aanmaten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had aangemeten jij had aangemeten hij had aangemeten wij hadden aangemeten jullie hadden aangemeten zij hadden aangemeten
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal aanmeten jij zult aanmeten hij zal aanmeten wij zullen aanmeten jullie zullen aanmeten zij zullen aanmeten
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal aangemeten hebben jij zult aangemeten hebben hij zal aangemeten hebben wij zullen aangemeten hebben jullie zullen aangemeten hebben zij zullen aangemeten hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou aanmeten jij zou aanmeten hij zou aanmeten wij zouden aanmeten jullie zouden aanmeten zij zouden aanmeten
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou aangemeten hebben jij zou aangemeten hebben hij zou aangemeten hebben wij zouden aangemeten hebben jullie zouden aangemeten hebben zij zouden aangemeten hebben
|
Gebiedende wijs |
meet aan
|
Aanvoegende wijs |
aanmete |