NL: aanlijken U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
aangelijkt
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik lijk aan jij lijkt aan hij lijkt aan wij lijken aan jullie lijken aan zij lijken aan
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik aanlijk dat jij aanlijkt dat hij aanlijkt dat wij aanlijken dat jullie aanlijken dat zij aanlijken
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb aangelijkt jij hebt aangelijkt hij heeft aangelijkt wij hebben aangelijkt jullie hebben aangelijkt zij hebben aangelijkt
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik lijkte aan jij lijkte aan hij lijkte aan wij lijkten aan jullie lijkten aan zij lijkten aan
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik aanlijkte dat jij aanlijkte dat hij aanlijkte dat wij aanlijkten dat jullie aanlijkten dat zij aanlijkten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had aangelijkt jij had aangelijkt hij had aangelijkt wij hadden aangelijkt jullie hadden aangelijkt zij hadden aangelijkt
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal aanlijken jij zult aanlijken hij zal aanlijken wij zullen aanlijken jullie zullen aanlijken zij zullen aanlijken
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal aangelijkt hebben jij zult aangelijkt hebben hij zal aangelijkt hebben wij zullen aangelijkt hebben jullie zullen aangelijkt hebben zij zullen aangelijkt hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou aanlijken jij zou aanlijken hij zou aanlijken wij zouden aanlijken jullie zouden aanlijken zij zouden aanlijken
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou aangelijkt hebben jij zou aangelijkt hebben hij zou aangelijkt hebben wij zouden aangelijkt hebben jullie zouden aangelijkt hebben zij zouden aangelijkt hebben
|
Gebiedende wijs |
lijk aan
|
Aanvoegende wijs |
aanlijke |